Een baby begint met borstvoeding of met flesvoeding. Pas vanaf vier tot zes maanden kan een baby beginnen met de eerste oefenhapjes, bijvoorbeeld kleine lepeltjes pap, geprakte groenten of fruit. Op deze manier kan de baby oefenen met vaste voeding en wennen aan verschillende smaken. Ook is het goed voor het ontwikkelen van de mondspieren en het voorkomen van voedselovergevoeligheden.
De baby heeft naast de eerste oefenhapjes nog wel volledige borstvoeding of flesvoeding nodig. Soms merk je aan de baby dat hij of zij klaar is voor vaste voeding, bijvoorbeeld door het maken van smakgeluiden. Vanaf zeven maanden kunnen de hapjes steeds verder uitgebreid worden en heeft de baby qua voedingsbehoefte ook steeds meer vaste voeding nodig. Vanaf dit moment kan de baby bijvoorbeeld ook brood proberen of stukjes fruit.