Voedselfobie, of ook wel cibofobie (‘cibo’ is Latijn voor ‘voedsel’), kan worden vergeleken met een selectieve eetstoornis. Een negatieve ervaring die is gekoppeld aan bepaalde voeding, bijvoorbeeld het eten van bedorven voedsel, kan leiden tot een fobie voor datzelfde voedsel.
Niet alle voedselfobieën zijn hetzelfde. Zo is er voedselneofobie. Onder jonge kinderen komt voedselneofobie relatief veel voor, zij hebben dan een fobie voor de voeding die zij niet kennen. Vaak verdwijnt dit zodra zij ouder worden en steeds blootgesteld worden aan nieuwe voeding. Er zijn nog meer voedselfobieën bekend, zoals de fobie voor kaas (turofobie), voor pindakaas dat aan het gehemelte blijft plakken (arachibutyrofobie) of voor groenten (lachanofobie).
Symptomen van voedselfobieën zijn onder andere kokhalzen, misselijkheid en een verstikkend gevoel bij blootstelling of de gedachte aan de voedingsmiddelen die de fobie veroorzaken.
Een voedselfobie kan er dus toe leiden dat bepaalde voedingsmiddelen vermeden worden. Dat is gevaarlijk, omdat een gevarieerd voedingspatroon belangrijk is. Daarom is het belangrijk om voedingsfobie te behandelen, wat meestal wordt gedaan door middel van gedragstherapie.